‘Je suis moslim’

Er zijn geen woorden voor dat wat zich gisteren (07-01-2015) in Parijs heeft afgespeeld. Dat is evident. Wat rest is de stilte. Die éne minuut is niet genoeg.

 

 

Toch sta ik met mijn ogen te knipperen en met mijn oren te flapperen, wanneer ik zie en hoor hoe mensen massaal doorslaan in hun gevoelens en gedachten. De aanslag op de cartoonisten van Charlie Hebdo zou een aanslag op de democratie zijn. Ik begrijp de idee, maar deze lijkt me erg overtrokken. Deze aanslag is namelijk niet op mij, als christen met mijn denken en geloof, gericht, maar op een groep mensen die bewust wil provoceren. Dat burgemeester Aboutaleb spreekt van humoristen, laat meer zien over zijn eigen standpunt en manier van zijn in de wereld, dan over deze vrijdenkers in Parijs.

Deze mensen laten op geen enkele wijze zien dat ze andere mensen serieus nemen, laat staan respecteren. Zij missen het vermogen om zich in te leven en te verplaatsen in mensen die anders denken en van harte geloven. Dat betreur ik zeer. Zij zouden mijn God ook zomaar kunnen beledigen. Dat kan ongewild en onbedoeld gebeuren.

Een voorbeeld. Ik neem mensen die in mijn nabijheid vloeken niets kwalijk, ook al doet het pijn aan mijn oren en voel ik het in mijn hart. Maar wanneer ik deze mensen duidelijk heb gemaakt dat mij dat raakt en ze gaan daar toch bewust mee door, dan gaat het lijken op provoceren, traineren, shockeren en pesten. Ze raken christenen daarmee in hun kernwaarde, namelijk het respect voor de ander en respect voor God. Als iemand dit respect voor mijn God mist, omdat hij niet in deze God gelooft of een ander Godsbeeld heeft, laat hij dan respect voor mij als gelovige hebben.

Woorden en beelden kunnen mensen doden. Ik ben tientallen keren gedood. Op de middelbare school ben ik veel gepest vanwege mijn geloof. Ik was anders en wilde, tot op zekere hoogte, anders zijn. Naar mijn overtuiging vroeg Jezus dat van mij. Ik ben nooit een kuddedier geweest. Ik ben daarom gekleineerd en gekoeieneerd met woorden, klein als ik gehouden werd in de kleedhokjes, vlak voor of na de gymles. Er werd met spullen gesmeten, zonder dat ik in staat was mij te verdedigen. Maar een kat in het nou maakt rare sprongen. Omdat het bloed onder mijn nagels vandaan werd gehaald, was ik soms de wanhoop nabij. Op een keer werd ik zo gesard door één van de vaste plaaggeesten dat ik ongenadig uithaalde. Ik zal toen een jaar of veertien geweest zijn. De persoon, ik zal zijn naam hier niet noemen, kreeg een enorme vuistslag tussen zijn ogen, waarna hij voorover boog. Ik had het ‘af kunnen maken’, maar deed het niet. Ik besloot het, in die ‘splitsecond’, bij deze slag te laten. Voor zover ik weet heb ik nooit meer last van hem gehad. Hij heeft er, voor zover ik weet, geen verhaal van gemaakt. Wellicht wist hij dat hij fout zat.

Ik hang dit verhaal niet graag aan de grote klok. Niemand loopt er mee te koop dat hij of zij gepest werd of wordt. Pesten is een vernederend en walgelijk iets dat iemand tot wanhoop kan drijven. Wanneer mensen tot diep in hun ziel geraakt en aangevallen worden, staan ze aan de zijlijn van de samenleving. Ze hebben het gevoel dat ze er niet mogen zijn. Veel moslims krijgen dat gevoel in onze zogenaamde democratische rechtsstaat ook.  In het ergste geval voelen ze zich beledigd en gekrenkt. Met alle gevolgen van dien. Want ieder mens wil gezien en gehoord worden. Ook in zijn of haar diepste overtuigingen, zoals de geloofsovertuiging er één is. Mensen kunnen zich laten beledigen, maar mensen worden ook massaal beledigd en geprovoceerd. Bewuste en doelgerichte provocaties hebben niets, maar dan ook niets, met humor te maken. Ze zijn erop gericht om mensen te raken in het hart van hun bestaan en in de kern van hun wezen. Daarbij is het niveau vaak laag, buitengewoon laag.

Deze uitingen in de vorm van cartoons hebben niets te maken met het grote goed dat wij vrijheid van meningsuiting noemen. Niemand wil toch waar hebben dat het opzettelijk vloeken van iemand in de buurt van een christen iets met vrijheid van meningsuiting te maken heeft? Niemand wil toch waar hebben dat het bewust beledigen van een oud vrouwtje op straat iets van doen heeft met het principe van vrijheid van meningsuiting? Ik mag oom agent toch ook niet voor ‘klootzak’  uitmaken, hoewel ik op grond van sommige ervaringen gegronde redenen heb om dat wel te doen?  Kortom: vrijheid van meningsuiting houdt toch ergens op. Iemand heeft niet het recht om een ander, vanwege zijn godsdienst, te vernederen en weg te zetten in een uithoek van de samenleving. De vrijheid van godsdienst is eveneens een verworven recht.

De waarde van vrijheid van meningsuiting kan botsen met de waarde van fatsoen, respect en gelijkheid. ‘Behandel de ander, zoals jezelf behandeld zou willen worden’. In specifieke situaties komt daarbij het vermogen tot empathie of de kunst om in de huid van de ander te kruipen. Dat zal niet onmiddellijk lukken. Maar een poging wagen is zeker de moeite waard. En als de ander dat vermogen mist, zal deze af moeten gaan op het getuigenis dat ik van mijzelf of mijn geloof afleg. Als ik iemand beledig, kan ik me in een nevel van onwetendheid hullen en wegkijken, maar zodra ik weet dat ik die ander pijn doe, ben ik verantwoordelijk. Mijn vrijheid om te zeggen wat ik wil, eindigt daar waar de vrijheid van de ander, ook om te geloven wat hij of zij wil, begint. Daar heb ik rekening mee te houden.

Ik kan meevoelen met moslims die grof behandeld worden, omdat ik zelf een christen ben met een bepaald Gods- en mensbeeld. Ik voel mij, tot op zekere hoogte, met deze gelovigen verwant. Ik deel in hun ervaringen, want ik geloof ook in de God van Abraham. Ik deel ook in hun lijden, wanneer deze éne God bijvoorbeeld wordt weggezet als een ezel. Daarom kan ik op een bepaalde manier zeggen: ‘Je suis moslim’. Net als de massa die zich schaart achter en identificeert met vrijdenkers door middel van de leuze ‘Je suis Charlie’. Want ik ben een christen die met evenveel gemak wordt weggezet door mensen die ten enenmale het respect voor anderen én hun godsdienstvrijheid missen.