Christen-zijn op school en pestgedrag

ik ben opgevoed door een moeder die mij leerde wat het is om een ‘schaapje van de Goede Herder’ te zijn. Een schaapje is gehoorzaam, volgzaam, éénkennig, zacht en teder. ‘Vriendelijkheid’, ‘hartelijkheid’ ‘zachtmoedigheid’, ‘sociaal’, ‘behulpzaam’ en ‘gastvrijheid’ zijn deugden die mij met de paplepel zijn ingegoten. Zo ook toen ik naar school ging. Zelfs toen ik op de middelbare school zat, zei mijn moeder: ‘Laat maar zien dat je de Here Jezus kent!’ Hoe ik dat concreet handen en voeten moest geven, is eigenlijk altijd onduidelijk gebleven. Ik deed gewoon mijn best om te laten zien dat ik een ‘schaapje van de Goede Herder’, een ‘volgeling van Jezus’ of simpelweg ‘christen’ was.

Op de middelbare school werd ik veel gepest. Ik was een lange slungel die wel enige spierkracht had vanwege het werken bij de boeren, maar toch niet altijd fysiek kon standhouden. Fysiek: ik werd gebeukt, maar meestal gingen de plagerijtjes niet verder dan het afpakken en weggooien van mijn leren schooltas. Als de vergrendeling niet goed dichtzat, kon het zomaar zijn dat al mijn boeken door de gangen gleden. De kleedhokjes voor het gymen waren de ideale plaats om onder handen genomen te worden. Daar was geen toezicht. Er hingen ook geen camera’s. Als klasgenoten de tas afpakten, mocht ik al blij zijn als mijn spullen droog bleven. Ik liet het meestal gewoon gebeuren, want eigenlijk kon ik niet anders. Mijn plaaggeesten waren in de meerderheid, ook waren ze verbaal sterker. Ik wilde zoals mijn Voorbeeld zijn, een Lam dat stom naar de slachtbank geleid werd. (En inderdaad, een vriend die eens een schaap cadeau deed aan zijn arme gasten tijdens zijn vakantie in Irritrea beaamde het: een schaap spartelt heel wild tegen, maar blaten of schreeuwen zal het niet). Al heb ik er nooit veel voor gevoeld om afgeslacht te worden in een kleedhokje van CSG-Dingstede te Meppel.

Dat heb ik ook niet zo ver laten komen. Want er is een moment geweest dat ik het niet meer trok en genadeloos hard heb uitgehaald naar één van mijn plaaggeesten. Ik trof hem met een geweldige vuistslag op zijn voorhoofd, vlak boven zijn neus. Ik had de ‘klus’ af kunnen maken. Dan was hij mijn ‘slachtoffer’ geworden. Ik weet nog dat ik een moment twijfelde. Hij ging na mijn mokerslag niet tegen de vlakte, maar hij leunde wel helemaal voorover. Met zijn handen voor zijn gezicht. Ik speelde met de gedachte om hem de genadeslag te geven en hem vol in zijn nek te treffen. Zoals ik zou doen als ik mijn konijnen zou slachten. Hij zou het verdiend hebben, maar ik deed het niet. Ik hield mij in. Het zou de eerste keer zijn dat ik van mij afbeet en als gepeste de pester terecht zetten, met de andere leerlingen erom heen.

Fysiek pesten was één ding, verbaal pesten was twee. Mensen die christenen willen pesten, hebben een machtig wapen. Ze kunnen vloeken, en vloeken, en vloeken, en vloeken, en vloeken. Dat kan dusdanige vormen aannemen dat je er knettergek van wordt. Het is treiteren, pesten en sarren.

Dat gebeurde ook bij mij op de middelbare school. Iedere keer als het even kon, waren er leerlingen die vloekten in mijn bijzijn. Ze riepen ‘Jezus’ of ‘Gvd’. Door dat keer op keer op keer te doen, voerden deze leerlingen een vorm van psychologische oorlogsvoering. Het is treiteren op het hoogste niveau. Met als doel om iemand uit de tent te lokken zodat er ongelukken gebeuren. Ze wilden mij uit mijn dak laten gaan. Een mens heeft immers een bepaalde ‘spanningsboog’. Op een gegeven moment knapt het lijntje. Wanneer iemand de constante herhaling van ‘Gvd’ niet langer kan verdragen, ‘explodeert’ de persoon. Het vloeken hakte zwaar in op mijn psyche. Het was zenuwslopend.

Frappant genoeg zijn er ook volwassenen die daar een meester in zijn. Zonder enige reden roepen ze ‘Jezus’ of ‘Gvd’. Soms zoek ik er wat achter en denk ik ‘wat wil je nou eigenlijk van mij?’ Een andere keer denk ik ‘het zal wel toeval zijn’. Ik kan me bijvoorbeeld niet goed voorstellen dat een aannemer die ik zojuist snert (erwtensoep) te eten heb gegeven, even later loopt te vloeken om mij te pesten. Het zou in dat geval kunnen gaan om de duivel die een ‘spelletje speelt’ en ‘perfect timed’. Maar fijn is anders.

Het volgen van Jezus is goed. Maar als daar niet praktisch invulling aan wordt gegeven, is het een lege huls of holle frase. Zelf heb ik nooit concrete handvatten gekregen en de vaardigheid geleerd ‘hoe dat moet’, Jezus volgen op school! Niet van mijn moeder, niet van mijn tweede vader, maar ook niet vanuit mijn kerk. Het zou daarom niet verkeerd zijn als jongeren in een kerk opgeleid worden in het op de juiste manier handen en voeten geven van hun persoonlijk geloof. Ik heb geen kerk gezien waar dat wel duidelijk een onderdeel is van de vorming van jongeren. Ook rollenspelen zouden daarbij van grote betekenis kunnen zijn. Want geloven in een onchristelijke wereld is lastig. Verdraaid lastig. Zowel voor jongeren als ouderen.

KK