Over kinderlijk geloof in een wereld vol wantrouwen
We werken met kinderen. En dat doen we, naar ik mag aannemen, graag. Maar werken met kinderen is niet altijd even makkelijk. We willen van betekenis zijn voor onze kinderen, maar we weten niet altijd hoe we die handen en voeten moeten geven. Toch verwachten kinderen wat van ons. Dat we er voor hen zijn, bijvoorbeeld. We werken met waardevol en levend ‘materiaal’.
Kinderen zijn levende wezens die opgroeien in een gezin, die naar school gaan en die later in hun leven op eigen benen moeten staan. Ze zullen antwoorden moeten vinden op levensvragen die hen opgedrongen worden vanuit het menselijk bestaan. Als leerkrachten, docenten en opvoeders proberen we hen in deze levensfase te begeleiden, te coachen, te onderwijzen en te steunen. We denken niet voor hen, maar leren hen denken en de juiste vragen stellen. We leren hen getallen en teksten, maar ook praktijk en ervaring, verwerken tot betekenisvolle gehelen. We willen dat ze zelf ‘heel’ mens zijn en worden.
Een belangrijk uitgangs- en richtpunt tijdens de opleiding lijkt me het basisvertrouwen. Kinderen hebben een kinderlijk geloof en daar varen ze wel bij. We mogen hen dat geloof c.q. vertrouwen in de wereld niet vroegtijdig afnemen. Ze mogen kind-zijn, buitenspelen en proefondervindelijk leren. Natuurlijk hebben ze in deze fase van hun leven begeleiding nodig. Maar die begeleiding mag geen belemmering zijn voor het kind om de wereld met vertrouwen tegemoet te gaan. Kinderen aanvaarden en accepteren wat een ‘ouder’ zegt. Ze varen met een blindelings vertrouwen op het kompas dat de leerkracht of de docent hen voorhoudt. Daarom kunnen wij ‘onze’ kinderen veel ‘wijsmaken’. Zonder vragen volgen ze. Zonder aarzelen. Zonder zaken en personen ter discussie te stellen resp. te wantrouwen. Een vreemde zullen ze inderdaad volgen, naïef als ze zijn, onnozel in het kwaad, ook in de kwaadaardigheid van sommige mensen (vgl. Joh.10).
Het vertrouwen dat kinderen eigen is, lijkt me, heel waardevol. We kunnen van kinderen leren, heel veel leren. Ik leer iedere dag van hen, omdat ze zo onschuldig, integer, onnozel (positief!), open en eerlijk zijn. Een kind heeft niets te verbergen. Waarom zou het ook, de wereld is immers te vertrouwen, zo denkt het. Dit basisvertrouwen is, vermoed ik, een kenmerk dat de mens vanaf zijn geboorte als innerlijke bagage toegeworpen krijgt. Dit innerlijke basisvertrouwen is waard gekoesterd te worden. We zouden zuinig moeten zijn op onze ‘goedgelovige’ kinderen. Goedgelovig in de letterlijke betekenis van het woord. Kinderen hebben het juiste en goede geloof, lees: vertrouwen. Geloof in de zin van vertrouwen in en hopen op de goedheid van mens en wereld.
Het gewicht of de zwaarte van dit kinderlijk geloof hangt niet aan de kant van het kind, maar aan de zijde van de mensen en de wereld. Waar het kind geen oplossing heeft en/of antwoord weet, daar is de vader, moeder of leerkracht degene die (alles) kan en weet. Dit onvoorwaardelijk aanvaarden van de ander inclusief zijn of haar goedheid en betrouwbaarheid, lijkt me kenmerkend voor kinderlijk geloof. Geloof legt het gewicht altijd bij de ander. De ander of de Ander (God) verdient het onvoorwaardelijk en zonder vragen geaccepteerd en gerespecteerd te worden. Geloof gaat gepaard met vertrouwen in deze of gene. Iemand die gelooft, aanvaardt altijd een tegenover, namelijk een persoon (of Persoon) die hem of haar aanspreekt. De God van de bijbel doet van overzijde een beroep, een appél of een claim en uitnodiging uitgaan naar de mens. God roept de mens op Hem onvoorwaardelijk te vertrouwen en met Hem in zee te gaan.
Jezus Christus nodigde de kinderen uit: ‘Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert hen niet……’ (Mark.10:13 e.v.) Wonderlijk genoeg sprak Hij niet de kinderen zelf aan, want die stonden eigenlijk al bij Hem (in hun hart), maar Zijn volgelingen. Blijkbaar waren de mensen die het dichtst bij Jezus stonden, de grootste sta in de weg voor kinderlijk geloof. Mensen van wie je het niet verwacht, kunnen toch meevallen en je helpen in nood. Dat leerde ik mijn kinderen laatst. In het verhaal van de kinderen rondom Jezus is het, zo zal duidelijk zijn, andersom. De vraag is waarom de discipelen zo tegenvielen. Misschien brachten de kinderen rondom Jezus de wereld van de volwassenen in gevaar. Jezus legt het probleem heel duidelijk bij Zijn discipelen. Zij zijn het die een wegversperring aanleggen en bewust de weg van kinderen tot Jezus barricaderen. Na de berisping van de Here Jezus aan het adres van de discipelen, doet Hij er bewust nog een schepje bovenop. ‘Verhindert hen niet, want voor hen is het Koninkrijk der hemelen’. Niet voor de discipelen dus? Dat wordt niet gezegd. Jezus lijkt echter wel een voorkeursoptie te hebben voor kinderen. De kinderen blijken een voorbeeldfunctie te hebben. Zij gaan voor de zogenaamd volwassen gelovigen. Niet kinderen moeten worden als de volwassenen, maar volwassenen moeten kinderen worden. De omgekeerde wereld, zouden we zeggen. Waar is onderwijs dan nog goed voor?
Ik denk dat we kunnen leren van kinderen en dat we kinderen kunnen leren. In hun eenvoud, onschuld, spontaniteit, openheid en eerlijkheid lezen ze ons de les. Zaken die voor ons voorgoed tot het verleden behoren. Lachen we, dan houden we ons in. Huilen we, dan proberen we onze tranen te verbergen. Emoties tonen het binnenste van onze ziel. Maar onszelf geven we niet snel bloot. Openheid en eerlijkheid zijn geen deugden, maar eerder hindernissen om stand te houden in de wereld van volwassenen. Doen we niet mee en houden we ons niet groot, dan zijn we geen fatsoenlijke en eerbare mensen. Want fatsoenlijke mensen houden zich in en geven zich niet bloot. Wie zichzelf wil zijn (nl. nog steeds diep van binnen kind), wordt gecorrigeerd en beticht van incorrect gedrag. We hebben afgeleerd kind te zijn.
Misschien moeten we dat wat we eens afgeleerd hebben, namelijk die kinderlijke deugden, weer oppakken. We kunnen daarmee beginnen door naar ‘onze’ kinderen te kijken: eerlijke, onnozele en onschuldige kinderen. Van hen mogen we leren op de juiste wijze volwassen te worden. Laten we onze kinderen steunen in moeilijke tijden. Hen een hart onder de riem steken en hen vertrouwen geven. Hen bevestigen in hun kind-zijn en wijzen op het feit dat de wereld om hen heen in beginsel goed in elkaar zit en te vertrouwen is. Dat er rampen zijn, dat er verkeersongelukken gebeuren, dat er dieven, rovers en moordenaars zijn, dat mogen en moeten ze weten. Maar wanneer ik stilsta bij de toestand in de wereld, wil ik nooit vergeten hen te bemoedigen en hoop te geven. Dan wijs ik hen erop dat auto’s meestal wél veilig aankomen, dat vliegtuigen meestal wél veilig landen en dat de meeste mensen niet stelen, roven en moorden. Dat de wereld goed in elkaar zit en dat ze vol vertrouwen mogen leven en uit mogen zien naar een toekomst waarin zij volwassen zijn en de fakkel op hun beurt overdragen op een andere generatie naar een hoopvolle wereld.